Christenen Pakistan wel risicogroep

door | 24 april 2013

De redenen die staatssecretaris Teeven noemt om Pakistaanse christenen niet als risicogroep te beschouwen, kloppen niet met de werkelijkheid. Er is wel degelijk sprake van sektarisch geweld en van beperkende maatregelen van de overheid.

PAKISTAN CHRISTIANS PROTESTStaatssecretaris Fred Teeven, van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, communiceerde in zijn kamerbrief “Asielbeleid ten aanzien van Pakistaanse christenen” van 26/03/2013 zijn besluit om Pakistaanse christenen niet aan te merken als risicogroep. Hoewel hij onderkent dat “alle religieuze minderheden, maar de ahmadi-gemeenschap in het bijzonder, te maken hadden met discriminatie, bedreigingen en geweld”, beschouwt hij alleen de ahmadi-gemeenschap als risicogroep. In zijn kamerbrief “Antwoorden kamervragen over het bericht dat ca 100 huizen van Pakistaanse christenen zijn verbrand vanwege vermeende belediging van Mohammed” van 03/04/2013 herhaalt Staatssecretaris Teeven zijn standpunt dat “op dit moment de kwalificatie van Pakistaanse christenen als risicogroep niet aan de orde is.”

De toezegging van Staatssecretaris Teeven “dat het niet kwalificeren van Pakistaanse christenen als een risicogroep geenszins betekent dat er nooit bescherming wordt verleend” en de erkenning dat “van de vreemdeling mag redelijkerwijs niet worden verwacht dat hij afziet van godsdienstige handelingen die hem blootstellen aan een werkelijk gevaar van vervolging” zijn geruststellend.

Echter, de redenen die Staatssecretaris Teeven aanvoert voor het besluit om Pakistaanse christenen niet aan te merken als risicogroep staan ver af van de feiten. In Pakistan is de christelijke bevolking minstens zo kwetsbaar als de ahmadi-gemeenschap, en zou dus wel degelijk aangemerkt moeten worden als risicogroep.

Staatssecretaris Teeven stelt in zijn kamerbrief dat “de vrijheid van vereniging en vergadering van christenen wordt, voor zover bekend, door de autoriteiten niet beperkt.” Deze uitspraak is in strijd met de werkelijkheid. De Pakistaanse overheid perkt de vrijheden van christenen wél in. In dit kader kan worden verwezen naar de wetgeving op godslastering en afvalligheid. Vele christenen (en moslims) zitten vast vanwege de vaak misbruikte wet op de godslastering. Verder is bekend dat de overheid regelmatig weigert om toestemming te verlenen voor de bouw van kerken of het houden van publieke bijeenkomsten – vrijheid van vereniging en vergadering.

Meerdere toonaangevende onderzoeksinstellingen delen hun zorg over de waarborging van de rechten van de christelijke minderheid in Pakistan. Op de wereldranglijst christenvervolging die Open Doors jaarlijks uitbrengt, bevindt Pakistan zich op plaats 14, wat wil zeggen dat Pakistan het 14de land ter wereld is waar christenen het meeste druk ervaren om hun geloof in vrijheid te beleven. Deze druk uit zich niet alleen in de publieke ruimte, maar ook nadrukkelijk in de privé-, familie- en gemeenschapssfeer.

De bevindingen van Open Doors worden gedeeld door de United States Commission on Religious Freedom (die Pakistan beschouwd als een “land van bijzondere zorg”) en het Noord-Amerikaanse Pew Forum. Volgens Brian Grim, senior onderzoeker bij Pew Forum is “Pakistan het land met het hoogste niveau van sociale vijandelijkheden met betrekking tot religie, en ook één van de landen waar de overheid de meeste beperkingen oplegt aan religie.” Deze studie benoemt nadrukkelijk de wetgeving op godslastering en afvalligheid, maar noemt ook nadrukkelijk het religieuze geweld dat veroorzaakt wordt door zowel radicaal islamitische groepen als familieleden van moslims die zich bekeren tot het christendom: “Bovenop het geweld in verband met de wetgeving op godslastering en afvalligheid, ervaart Pakistan tal van andere vormen van religieuze vijandigheid door invididuën, organisaties en sociale groepen, met inbegrip van maffia of sektarisch geweld, religie-gerelateerd terrorisme, intimidatie over religieuze kledij en andere religie-gerelateerde intimidatie of misbruik.”

In Pakistan ondervinden christenen niet alleen hinder van de overheid, maar nadrukkelijk ook van fanatieke radicaal-islamitische groeperingen, die druk uitoefenen op de autoriteiten om religieuze vrijheden in te perken, maar ook zelf daders zijn van aanslagen, ontvoeringen, verkrachtingen, valse beschuldigingen, gedwongen bekeringen tot de islam en zelfs moorden. Christenen voortdurend onder angst en voelen zich vaak nergens veilig. Het feit dat christenen zich hierdoor een “zekere zelfcensuur” opleggen zou dan ook gezien moeten worden als een teken van de dreiging die ze ervaren.

Dit artikel is eerder verschenen in het Nederlands Dagblad van donderdag 11 april 2013.