Er zit potentie in gezamenlijk EU-buitenlandsbeleid

door | 17 juni 2013

Trineke Palm reageert op Peter van Dalen

Peter van Dalen stelt de vraag: wat is de echte toegevoegde waarde van de Hoge Vertegenwoordiger en EDEO? Het woordje “echte” geeft de richting van zijn antwoord al aan: weinig. Zijn analyse dat het conflict in Syrië de beperktheden van de EU als internationale actor blootlegt, is een breed gedeelde observatie. Zijn conclusie dat de positie van de HR moet worden overwogen en EDEO kan worden afgeslankt, ligt echter minder voor de hand.

Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton spreekt de minister van Buitenlandse Zaken, bijeen als Europese Raad, toe (Foto: EEAS).

Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton spreekt de ministers van Buitenlandse Zaken, bijeen als Europese Raad, toe (Foto: EEAS).

Aan de hand van het (gebrek aan) optreden van de EU in het conflict in Syrië, en daarvoor Mali en Libië, beargumenteert Van Dalen dat de macht van de EU in het internationale speelveld beperkt is. Dit is een breed gedeelde observatie. De gevolgtrekking die Van Dalen hieruit maakt, namelijk dat de positie van de HV moet worden overwogen en EDEO in afgeslankte vorm verder moet, ligt echter minder voor de hand.

Ten eerste, hoewel deze conflicten kritiek zijn in de zin dat het op deze momenten aankomt, zijn ze tevens een heel hoge standaard om een geheel buitenlands beleid aan af te meten. Ook de NAVO en de VN hebben dit conflict (nog) niet succesvol ten einde weten te brengen.

Ten tweede, het heroverwegen van de positie van de HV en het afslanken van EDEO lossen het probleem van Syrië ook niet op. Het is een te makkelijke oplossing om de verantwoordelijkheid van de EU als geheel weg te schuiven en daarmee de weg vrij te maken voor andere grootmachten.

Ten derde, vanuit dezelfde analyse kan gepleit worden voor het versterken van de positie van de HV, o.a. door EDEO te versterken. Pas dan kan er tegenwicht worden geboden aan het “eigenhandig” optreden van lidstaten en andere grootmachten. Zoals Van Dalen aangeeft, juist de EU kan een onderscheidende positie innemen. Er zit dus potentie in een gezamenlijk buitenlands beleid. Dan is het dus zaak om, ook vanuit het Europees Parlement, vanuit een constructief kritische houding te kijken hoe dit vorm kan worden gegeven. De notie om publieke gerechtigheid te zoeken, één van de kernbegrippen in het christelijk politieke denken, beperkt zich niet tot een bepaalde overheidslaag. Juist het zoeken van publieke gerechtigheid is misschien wel van toepassing op het EU buitenlands beleid.