Goed als het woord allochtoon verdwijnt

door | 3 november 2016

Adviesorganen van de overheid hebben besloten om met onmiddellijke ingang het woord ‘allochtoon’ niet meer te gebruiken en een mediale storm van verontwaardiging ter rechterzijde was het gevolg. Het is echter helemaal geen verlies, maar het kan leiden tot een einde aan een tijdperk van semantische verwarring.

Het woord ‘allochtoon’ werd in 1971 opgevoerd door de sociaaldemocratische feministe Hilda Verwey-Jonker om een einde te maken aan het gebruik van het woord ‘migrant’ of ‘gastarbeider’.  De nadruk kwam te liggen op de geboortegrond (allo = vreemd, chtoon = grond) – een allochtoon is geboren in het buitenland, maar is desalniettemin een Nederlands burger. Het haakt in op een argument dat je wel eens hoort in de trant van “ik ben ook maar toevallig in Nederland geboren”. Alsof kinderen door de ooievaar worden gebracht.

Het probleem met het wetenschappelijke gebruik van het woord allochtoon is dat het een veel bredere groep mensen omvat dan doorgaans wordt bedoeld. Zo is de koninklijke familie ook allochtoon, aangezien alle partners van de Nederlandse vorsten vanaf Koning Willem I uit het buitenland komen. Toch zal het bevreemding wekken bij mensen als dit wordt opgevoerd. Met allochtonen worden namelijk doorgaans migranten uit het verre buitenland bedoeld, zelfs al wonen zij reeds enkele generaties in Nederland, zoals bijvoorbeeld Surinamers. Zelfs de inwoners van de Antillen, die formeel gezien tot het Koninkrijk der Nederlanden behoren, worden doorgaans beschouwd als allochtoon.

Het woord allochtoon is hierdoor net zo onbruikbaar als het woord integratie. Met integratie wordt in de volksmond aanpassing aan de Nederlandse cultuur bedoeld, maar dat hoeft het niet noodzakelijkerwijs te betekenen. Integratie kan ook betekenen dat er een afgebakende cultureel-religieuze groep woont die hier woont, maar niet volwaardig deelneemt aan het maatschappelijk leven vanwege een afwijkende cultureel-religieuze identiteit. In dat licht zou je sommige protestants-christelijke kerkgenootschappen ook ‘geïntegreerd‘ kunnen noemen, alsmede culturele minderheden zoals de Friezen met hun aparte taal.

Het gebruik van de woorden ‘allochtonen’ en ‘integratie’ hebben er toe geleid dat discussies over de positie van migranten en vreemde etnisch-culturele minderheden zijn verzand in vage begrippen die voor verschillende groepen verschillend worden uitgelegd. Het vertroebelt het debat over wie wij zijn als natie en over de toekomst van die natie. Aangezien ons politiek bestel is gebaseerd op de natiestaat, bijvoorbeeld op de veronderstelling dat we allemaal Nederlands spreken, is de komst van migranten uit vreemde culturen een uitdaging voor de natiestaat: welke eisen stellen we voor het verwerven van burgerschap, zoals de beheersing van de Nederlandse taal?

Het verdwijnen van het woord ‘allochtoon’ kan een zegen zijn, omdat het ook een einde kan maken aan het idee dat het enige verschil tussen een migrant en een Nederlander de geboortegrond is. De discussie kan zo eindelijk eens verschuiven naar de domeinen waar zich de meeste problemen voordoen, zoals de opleiding en tewerkstelling van migranten, en welke vreemde culturen we kunnen absorberen (en welke niet). Het woord allochtoon heeft er namelijk ook voor gezorgd dat alle migranten op één hoop werden geveegd, los van hun verblijfsstatus (gastarbeider, vluchteling, etc.) en afkomst (taal, cultuur en godsdienst). Daarom zeg ik: weg met het woord allochtoon en laat de discussie over (on)gewenste migratie beginnen!