Obama’s nieuwe Cuba-koers kan op verzet in Congres rekenen

door | 1 augustus 2015

Op 14 augustus aanstaande zal de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken John Kerry in de Cubaanse hoofdstad Havana de Amerikaanse vlag hijsen. De reeds aanwezige vertegenwoordiging van de Verenigde Staten wordt dan omgedoopt tot ambassade. In Washington wappert al sinds medio juli weer de Cubaanse vlag voor de nieuwe ambassade.

Voor Fidel Castro die één dag eerder zijn 89e verjaardag zal vieren, is het een mooi verjaardagscadeau. In propagandistisch gezien kan men zeggen dat Fidel en zijn broer Raúl, die hem in 2008 opvolgde als president, langere adem hadden dan de VS. Het Amerikaanse beleid om Cuba te isoleren, waarbij ook de Europese Unie zich vanaf 2003 bij aangesloten heeft, heeft gefaald, zo moest de Amerikaanse president Barack Obama toegeven. Daar had zelfs de grijze revolutionair niet meer mee gerekend.

Zonder politieke toegevingen te moeten doen, werd Cuba van de lijst van schurkenstaten gehaald en geldt daarmee weer als gelijkwaardige onderhandelingspartner. Dit ongeacht het feit dat er nog altijd sprake is van mensenrechtenschendingen, er slechts één partij is toegelaten – de communistische, en dat het hervormingsbeleid van Raúl Castro slechts vooruit kruipt. Dit alles wordt echter overstemd door de terechte eis van de Cubanen dat de Amerikanen zich nu eindelijk terugtrekken uit de Guantánomobaai, waar ze nog altijd een militair steunpunt hebben.

Het herstel van de diplomatieke betrekkingen is slechts een eerste stap op een ingewikkelde weg naar normalisering. Het economische embargo blijft bestaan. De blokkadepolitiek tegen Cuba is in de afgelopen decennia herhaaldelijk verscherpt en is zo uitgegroeid tot een oerwoud aan wetgeving, die niet eenvoudig op te heffen is, maar slechts met veel moeite ontvlochten kan worden. Probleem is echter dat daarvoor momenteel geen meerderheden bestaan in de beide huizen van het Amerikaanse Congres, waar Obama’s nieuwe koers niet alleen door de Republikeinse oppositie sterk bekritiseert wordt.

De regering Castro wat tot nu toe altijd gewiekst genoeg, om in de wereldpolitiek wisselende bondgenootschappen te benutten, om steeds nieuwe blokkadebrekers te vinden. Zo investeert China veel op het eiland, heeft Brazilië de nieuwe diepzeehaven bij Havana gefinancierd en is Total na het bezoek van de Franse president Hollande de aardolieboringen gegund. Ook Canada, Spanje en zelfs Israël bemoeien zich al. Alleen de firma’s uit het nabijgelegen Amerika blijven buiten.

Dat de Cubanen, in hoge mate van de rest van de wereld geïsoleerd, op de socialistische propaganda zijn aangewezen, heeft eveneens zijn oorzaak in het embargobeleid: Deze verhinderd dat moderne communicatietechnologieën in Cuba breed ingang vinden. Normale Cubanen kunnen zich bijvoorbeeld geen toegang tot het internet verschaffen.

Wat doorslaggevend zou kunnen zijn voor de verdere ontwikkeling van Cuba, is verdere vereenvoudiging van de reismogelijkheden voor de circa 2 miljoen Cubanen die in de VS wonen. De voor de revolutie van de rebellen van Castro en Che Guevara gevluchte Cubanen en hun nakomelingen hebben er belang bij in hun oude vaderland mee te wegen en hun familie daar te ondersteunen bij de opbouw van een nieuw bestaan. Als de VS hun beperkingen voor private geldtransacties naar Cuba opheft en de regering Castro investeringsbeschermingswetgeving instelt, zou de door de revolutie onteigende en verdreven middenstand zich opnieuw kunnen vestigen. Ambachtslieden en kleine ondernemers zouden de basis kunnen zijn voor het economisch weer gezond worden van een land dat in bijna zestig jaren socialisme vooral achteruitgeboerd heeft.