“Overheid is grootste producent nepnieuws”

door | 11 februari 2017

Cees Hamelink, emeritus hoogleraar internationale communicatie, vindt dat overheden en journalisten de hand in eigen boezem moeten steken, in plaats van anderen te beschuldigen van nepnieuws. En mediaconsumenten moeten zich kritischer opstellen.

U adviseert geen NOS Journaal meer te kijken. Waarom niet?

“Als je het NOS Journaal kijkt om te weten wat er in de wereld gebeurt, dan is het zonde van je tijd. Er zijn tegenwoordig zoveel alternatieve bronnen, die veel informatiever zijn. Zoals de website Other News van Roberto Savio, de voormalige baas van Inter Press Service (IPS). Hij attendeert op interessante artikelen uit de wereldpers, en schrijft ook zelf prachtige analyses. Dan kun je beter dagelijks één zo’n artikel lezen, dan naar het NOS Journaal kijken. Het biedt je meer greep op de werkelijkheid en het blijft ook beter hangen. We deden vroeger wel onderzoek naar wat mensen opsteken van het NOS Journaal. We vroegen dan: “Wat herinnert u zich te hebben gezien?” Het enige wat  mensen zich dan vaak bleken te herinneren was het weerbericht.

Jaren gelden had je de Slow Food beweging. Ik ben zelf betrokken geweest bij de Slow Science beweging. Die bewegingen zijn allemaal voortgekomen uit de gedachte dat wij allemaal zo hard rennen, dat we niet meer zien wat we doen. De druk op de snelheid van het nieuws is enorm toegenomen, en daarmee het aantal fouten dat gemaakt wordt. De vraag ‘klopt het wel?’ schiet er bij in.”

Naast u op de bank ligt een exemplaar van de Volkskrant. U ontraadt de mensen niet de krant te lezen?

“Je kunt beter de krant lezen dan naar het NOS Journaal kijken. Journaals selecteren het nieuws op de beschikbaarheid van bewegende beelden. Dat beperkt de manier waarop je met de werkelijkheid omgaat. Kranten hebben dat probleem niet. En daarnaast bieden ze meer context en diepgang. Van de andere kant: kranten, en met name de Volkskrant, zijn erg opiniërend geworden. De mening van journalisten interesseert mij niet wezenlijk. Ik zie liever dat ze nauwkeurig beschrijven wat er gaande is.

Later op de dag worden ook nog het NRC en Het Parool bij mij bezorgd. En één maal wekelijks komt er een aantal buitenlandse kranten binnen, en veel tijdschriften. Je kunt je rijk rekenen met het idee dat je goed op de hoogte bent als je maar genoeg kranten in huis haalt. Maar dat is misschien wel een illusie. De kranten die in de middag komen zijn niet zo heel veel anders dan de Volkskrant. Ze behandelen dezelfde thema’s en hanteren dezelfde invalshoeken. Vaak weinig kritisch en afstandelijk.”

Van uw hand verscheen in 2006 het boek Regeert de leugen? Die titel was gebaseerd op een uitspraak van de toenmalige koningin Beatrix, die daarmee haar ongenoegen kenbaar maakte over het functioneren van de pers in Nederland. Is het voor u een vraag of een weet, dat de leugen regeert?

“Ik had het boek willen noemen De leugen regeert. Maar dat mocht niet van de VARA. Deze ooit socialistische omroep bleek de woordencombinatie ‘De leugen regeert’ als merk te hebben gedeponeerd bij het Benelux-merkenbureau en zich deze dus eigenlijk particulier te hebben toegeëigend.

Maar bij nader inzien bleek de vragende vorm van de formulering toch een betere titel voor het boek. De uitspraak van de koningin veronderstelt dat de media de grote leugenaars zijn. Dat is niet helemaal waar. Zelf liegen doen ze meestal niet. Wat journalisten vooral doen is het verspreiden van de leugens van anderen, met name van overheden. Dat zijn altijd de grootste leugenaars geweest, de grootste producenten van wat we nu nepnieuws noemen. Op zijn minst kun je dus zeggen dat de media medeplichtig zijn aan het verspreiden van nepnieuws. Zie de oorlogen uit het recente verleden, in Srebrenica, Kosovo, Irak, Libië, en nu ook in Syrië en Oekraïne. De journalisten waren of zijn daar zelf niet de grote leugenaars. Dat zijn de spin doctors en pr-professionals van overheden, inlichtingendiensten en andere instanties. Zij creëren ware, maar ook veel onware verhalen over genocide, systematische verkrachtingen en andere gruwelijkheden. Journalisten verspreiden die verhalen, vaak zonder die op feitelijkheid te toetsen.

De media gaan veel te gemakkelijk mee met de vijandbeelden die de politiek hanteert. Er is altijd wel een ‘monster’ in de aanbieding. Naarmate de vijand gevaarlijker wordt afgeschilderd, neemt de bereidheid toe onder de bevolking om ten strijde te trekken.

De gebruikelijke procedure is dat journalisten politici napraten en vervolgens elkaar weer napraten. We horen politieke journalistiek vaak meer over wat een politicus vindt, meent en ervaart, dan over politieke feiten en hun achtergronden.

Het probleem is: de grote leugenaars zijn nieuws, ook al hebben zij niks nieuws te vertellen. Zij krijgen steeds weer een ruim podium. Zij hebben een oneindig groter bereik dan hun critici. Alles wat Donald Trump roept is nieuws. Ongeacht of het waar is wat hij zegt. Het gaat de hele wereld over. Vergelijk dat met het bereik van een intellectueel als Noam Chomsky of een kritische journaliste als Amy Goodman van Democray Now. Hun analyses kunnen nog zo goed zijn, de aandacht die zij krijgen valt in het niets bij die van de Amerikaanse president.”

In plaats van de schuld te zoeken bij zichzelf hebben de politiek en media de aanval geopend op alternatieve websites die nepnieuws zouden verspreiden. Schuilt daarin een gevaar?

“Het bestrijden van nepnieuws door overheden zie ik als een groter kwaad dan het bestaan van nepnieuws. Overheden hebben altijd geprobeerd elke vorm van nieuws te manipuleren, te beïnvloeden. Ze kunnen dus het argument van nepnieuws gebruiken om nieuws te bestrijden dat helemaal niet nep is.

Het sluiten van kranten of platleggen van websites zal niet snel gebeuren bij ons in het Westen. In een land als de VS bijvoorbeeld is dat heel lastig met het Eerste Amendement. Maar toch beschikken overheden over veel manieren om journalisten onder druk te zetten. Ik herinner mij dat in de jaren zeventig journalisten die lastige vragen stelden op persconferenties in het Witte Huis hiervoor ‘gestraft’ werden door de Belastingdienst op ze af te sturen. Er waren journalisten die hierdoor in de problemen kwamen. Want als je heel strikt naar de belastingaangifte van mensen gaat kijken, dan vind je altijd wel wat.

Het wordt een linke aangelegenheid als overheden een zekere steun krijgen voor het ingrijpen in de publieke nieuwsvoorziening, want dat loopt geheid uit op censuur. En dat is een groot kwaad.”

Het zijn vooral de Russen die ervan beschuldigd worden nepnieuws te verspreiden. De EU, en landen als de VS en Nederland financieren organisaties die Russische propaganda moeten ontzenuwen, en die Russischtaligen moeten voorzien van degelijke informatie. Wat vindt u daarvan?

“Het doet erg denken aan de Koude Oorlog. De Sovjets hadden een departement van Desinformatie. De Amerikanen hebben nooit willen toegeven dat ze ook zoiets hadden. Die spraken liever van ‘democratische informatie’ en ‘vrije informatie’. Maar die radiostations van de Amerikanen, Voice of America en Radio Liberty, die trouwens nooit opgehouden zijn te bestaan, waren geen haar beter. Dus de Russische vertekening van het nieuws werd dan tegengegaan door vormen van informatie die evenzeer onevenwichtig waren.

Belastinggeld naar ‘fact checking’ organisaties en zogenaamde onafhankelijke media is weggegooid geld. Er wordt vanuit gegaan dat die fact checkers buitengewoon betrouwbare journalisten zijn, en die onafhankelijke journalisten onafhankelijk. Maar wie bepaalt dat? De overheden door wie ze betaald worden?

Ik ben daar niet voor. Als het heel duidelijk is dat nieuws nep is, dan is het goed om het aan de kaak te stellen. Dus bijvoorbeeld in het geval er gemeld wordt dat er twee miljoen mensen hebben gedemonstreerd, terwijl uit foto’s blijkt dat het er niet meer dan 50.000 geweest kunnen zijn. Dan is het goed dat te laten zien. Maar als het ingewikkelder zit, zoals in het geval van het conflict in Oekraïne. Hoe moet je dan de contraire visies van Rusland en de VS op feiten controleren? Dat is toch bijna onmogelijk?

Je kunt je sowieso afvragen of het zin heeft, dat factchecking. Als je bijvoorbeeld kijkt naar Wilders of Le Pen. Die spreken een deel van de bevolking aan dat zich een bepaald beeld heeft gevormd van de werkelijkheid. Dan kun je praten tot je blauw in je gezicht ziet, maar je bereikt er niks mee. De Poolse socioloog Zygmunt Bauman zei: ‘Mensen zoeken naar comfortzones. Sociale media zijn geen communicatiemiddelen, het zijn middelen om voor jezelf een plekje te vinden dat goed voelt, een club waar je bij wilt horen.’ Als ik dus die Wilders wel een aardige man vind en mij goed voel bij zijn aanhangers, dan kun jij als fact checker nog zo goed aantonen dat het van geen kant deugt, maar dat maakt dan niks uit. Dan ben en blijf ik een fan van Wilders en zijn club.”

Hoe zou het nepnieuws dan moeten worden tegengegaan?

“Het publiek speelt een belangrijke rol in de bedrieglijkheid van de media. Als mensen de waarheid liever niet willen horen of zien, maakt een leugen meer of minder niet zoveel uit. De mediaconsument die vooral hapklare brokken informatie en vermaak wil hebben, die tevreden is met brood en spelen en die niet wil weten hoe de wereld werkelijk in elkaar steekt, roept de leugens over zich af. Het begint met mensen die ‘s ochtends de krant op de mat krijgen, en gemakshalve aannemen: Het zal wel waar wezen. Dan kun je die krant net zo goed niet lezen.

We hadden ooit een prachtig project in Nederland, Krant in de klas, dat kinderen leerde de krant kritisch te lezen. Ik pleit er voor dat project nieuw leven in te blazen, en in een nieuw jasje te steken, want in deze tijd uiteraard ook met alle aandacht voor internet. Het zou een vak moeten zijn op elke basisschool. Want als je kiest voor een open, democratische samenleving, waarin mensen deelnemen aan het maatschappelijk debat, dan moeten ze goed geïnformeerd zijn, weten hoe de media werken en leren om een opinie te vormen. Zodat je bijvoorbeeld, als je vandaag in de Volkskrant een artikel leest met de kop ”Zo raakt Poetin zijn tegenstanders kwijt’, zelfstandig tot de conclusie komt ‘Nou, dat verhaal over Poetin, ik weet niet of ik dat moet geloven’.”

Journalisten nemen iedereen de maat, inclusief websites die nepnieuws zouden verspreiden. Maar wie controleert de journalisten? U zou geen voorstander zou zijn van een factchecker die de mainstream media controleert?

“De aloude vraag is: Wie bewaakt de bewakers? Dat factchecking kan zo’n enorme industrie worden, dat je vervolgens weer een controlemechanisme nodig hebt op de factchekers. Je vertrekt ook vanuit een geweldige aanmatiging. Jij publiceert een verhaal, en ik denk: ‘Het deugt niet.’ En dan ga ik na of het deugt. Daar kan ik dan een heel ander verhaal tegenoverstellen. Maar is het dan zeker dat de gegevens waar ik mijn verhaal op baseer wel kloppen?

Alles staat of valt uiteindelijk bij de instelling van de afnemers van het nieuws. Zonder kritische burgers, geen kwaliteitsjournalistiek.”

Een kritische burger, Max van der Werff, heeft in Oekraïne het artikel nagetrokken van AD en Correct!v over de BUK-installatie die MH17 zou hebben neergehaald. Het bleek dat tenminste één van de door de krant opgevoerde getuigen nooit geïnterviewd is. Van der Werff heeft dit aangekaart bij het AD, maar heeft geen enkele respons gekregen. Laat staan een rectificatie.

“Je bent verplicht zoiets te melden aan je lezers. Een krant die dit nalaat is dus een slecht journalistiek product.”

U bent zelf ook nog het slachtoffer geworden van nepnieuws. U zou een brief hebben medeondertekend aan Vladimir Poetin.

“Dat was een brief waarin een groep goedwillende Nederlanders excuses aanbood aan Poetin voor de manier waarop de Nederlandse media de berichtgeving hebben vertekend over MH17. Onder die brief stond een voetnoot naar een college dat ik had gegeven met de titel Waarom moet je niet geloven wat in de krant staat? Andere organisaties en websites die de brief overnamen, maakten uit die voetnoot op dat ik de brief had medeondertekend. En dus namen ze dat in de brief op. En zo werd de brief ook steeds leuker, want in steeds meer talen vertaald, en ook amicaler. In de laatste versie die ik zag, spreek ik Poetin aan met ‘Dear Vladimir… Best wishes Cees.’

Het was het NOS Journaal dat mij op de hoogte bracht van het bestaan van de brief, toen ze mij opbelden met de mededeling: “We willen graag vanavond om acht uur het nieuws met u openen”. De brief heeft mij wereldberoemd gemaakt, want ik werd gebeld door Associated Press, Izvestia, Russia Today en tal van andere buitenlandse media. Ik kreeg ook honderden reacties van mensen die het heerlijk vonden dat de media eindelijk eens op hun vestje waren gespuugd. Daar zaten de meest wonderlijke reacties tussen: “All of Croatia stands behind you”. En: “U bent een held in Hongarije”. De brief ging zozeer een eigen leven leiden dat toen ik ontkende de afzender te zijn geweest, er bloggers waren die schreven: “Nou weten we het zeker, want omdat hij het ontkent heeft hij het dus gedaan”. En uiteindelijk zit ik in mijn favoriete jazz-café, en de eigenaar brengt mij zijn beste fles wijn, en hij zegt: “Deze fles schenk ik je vanwege die moedige brief van je aan de Russische president.”

U lobbyt bij de Verenigde Naties (VN) voor een ‘Media Alert System‘, dat de VN in actie moet brengen als media oproepen tot genocide. Zouden we ook niet zoiets moeten hebben voor media die het publiek opwarmen voor een oorlog, door de leider van een land te demoniseren?

“Oproepen tot haat zijn ingewikkelder om aan te pakken dan het oproepen tot geweld of discriminatie. Want haat is op zichzelf geen strafbaar feit. Ik mag mij volledig vrij voelen mijn buurman te haten. Het is niet fatsoenlijk, maar het is meer een moreel dan een juridisch probleem.

Om te bewijzen dat die haat leidt tot geweld is een ingewikkelde route, en het lukt ook bijna nooit bij rechtbanken. Dus heb ik gezegd: Laten we ons concentreren op iets waar we niet over van mening kunnen verschillen. Al sinds 1947 is, naar aanleiding van het proces van Neurenberg, in het internationale recht vastgelegd dat iedereen die aanzet tot genocide strafbaar is. En eigenlijk is dat vaak al ingewikkeld genoeg om te bewijzen. In Rwanda waren de uitspraken heel duidelijk: “Er zitten nog een paar Tutsi’s in een kerk buiten Kigali, laten we ze de hersens inslaan.” Maar na verloop van tijd begonnen ze door te krijgen dat ze het beter voorzichtiger konden aanpakken. Dan werd op radio Mille Collines gezegd: “Laten we vandaag aan het werk gaan.”

In de aanloop naar genocide kun je vier fasen onderscheiden. Het begint met onrust en agressie, die al dan niet bewust gecreëerd wordt. Vervolgens wijs je een groep aan die hiervoor verantwoordelijk zou zijn. Vervolgens ga je die groep dehumaniseren; je toont aan dat ze tot een ander moreel universum behoren. Ten slotte roep je op tot afslachten, vaak met de rechtvaardiging dat het uit zelfverdediging is, omdat als jij het niet doet, zij het zullen doen bij jou.

Eind vorig jaar gaf ik hierover een college op de Universiteit van Amsterdam. Ik vroeg de studenten in welke fase zij dachten dat we inmiddels in Nederland zijn aangekomen. De meerderheid van de studenten zei: We zitten in fase 3. Dat denk ik ook. En wereldwijd is dat ook wel heel duidelijk.”

En dan hebben we het nog niet eens gehad over de spanningen met Rusland.

“Het zou het een zegen zijn als Trump het goed kan vinden met Poetin. De toekomst van de wereld hangt op korte termijn heel erg af van de verstandhouding tussen de Amerikaanse en Russische president. Obama heeft er alles aan gedaan Poetin zover mogelijk te isoleren en te beledigen. Terwijl je natuurlijk voorzichtig moet omgaan met een klein mannetje met nucleaire wapens. Daarom had ik ook mijn bedenkingen bij Hillary Clinton, want zij is een militaire interventionist. Ik denk niet dat zij goed met Poetin overweg had gekund. Trump is net zo’n straatvechter als Poetin. Ik denk dat ze dat in elkaar herkennen.”

Volgens uw jongere vakgenoot Tabe Bergman, die heeft aangetoond dat het propagandamodel van Noam Chomsky ook op de Nederlandse pers van toepassing is, bent u de enige van uw generatie communicatiewetenschappers die zich nog op een kritische manier met de media bezighoudt.

“Van kritisch wetenschappelijk onderzoek naar de rol van de media in de samenleving is bijna niks meer over. De generatie die zich daarmee heeft beziggehouden, begint langzaam uit te sterven, en ik zie geen jongere generatie die dit overneemt. Dat komt doordat de academische vrijheid de afgelopen decennia enorm is ingeperkt. Als je in deze tijd tot een vakgroep behoort en de hoogleraar geeft aan dat hij graag wil dat bepaalde thema’s onderzocht worden, dan is het onverstandig om te zeggen dat je liever iets anders onderzoekt. Tenzij je een buitenpromovendus bent, maar dan moet je alles uit eigen zak betalen.

De enigen die nog hardop kunnen praten over wat er mis is met de media in de samenleving zijn de mensen van mijn generatie voor zover ze er nog zijn, want voor ons maakt het niks meer uit. We kunnen niet worden ontslagen, we hebben geen mooie promoties meer nodig, of mooie prijzen, die staan allemaal al in de kast. Maar het is waar. Ik zie helaas weinig leeftijdsgenoten die zich nog kritisch uitspreken.”