Paul van Buitenen: Betrokkenen Rijksrechersche-onderzoek

door | 20 januari 2020

Centrale rol rijksrecherche

Binnen de bijna 20-jaar lange stroom van onderzoeken, beroepsprocedures, WOB-verzoeken en gerechtelijke beslissingen i.v.m. de Vuurwerkramp, neemt de rijksrecherche een sleutelpositie in. Alle verzoeken om informatie of nieuwe indicaties van onregelmatigheden lopen stuk op de uitkomsten van twee rijksrechercheonderzoeken. De rijksrecherche is tot tweemaal toe doorslaggevend opgetreden in het kalt stellen van aanwijzingen over onrechtmatigheden in het strafrechtelijk onderzoek van de Vuurwerkramp. De eerste maal was in 2004 en de tweede maal in 2012. Beide rijksrecherche-interventies waren zowel doorslaggevend, als aantoonbaar nalatig en slecht uitgevoerd, waarbij serieuze aanwijzingen zijn gemist en onderzoekshandelingen werden voorgewend die niet zijn uitgevoerd. De nalatigheden en fouten van de rijksrecherche zijn zó ernstig dat dit niet alleen met incompetentie kan worden verklaard. Er dient ernstig rekening te worden gehouden met aansturing van buitenaf en het door rijksrechercheurs begaan van strafbare feiten.

Tuchtrechtelijk onderzoek politie in 2003

De door het OM van brandstichting verdachte André de Vries was in eerste aanleg tot 15 jaar cel veroordeeld door de rechtbank Almelo. Dit was gebaseerd op valse bewijzen die door het OM waren opgevoerd, dit tegen beter weten in van datzelfde OM. Twee Tolteamrechercheurs hadden zich eerder intern binnen het onderzoek al verzet tegen de bewijsmethodes van het OM en de gedragingen van een aantal van hun collega Tolteamleden. Na overleg, met hun door de politiebond ACP toegewezen advocaat, besloten zij hun protest buiten de politie te laten horen, maar nog steeds binnen het onderzoek. Tegen de wil van de korpsleiding en het OM in legden zij beiden bij de hoger beroep procedure van de veroordeelde De Vries een verklaring af voor het gerechtshof Arnhem over de wijze van bewijsvergaring door het OM. Dit leidde tot het ondeugdelijk verklaren van het OM-bewijs door het Hof en De Vries werd vrijgesproken. Op aangeven van het OM startte de korpsleiding vervolgens een interne tuchtprocedure tegen de beide klokkenluiders. Deze procedure werd vermomd als een objectief onderzoek naar het hele Tolteam, uit te voeren door het Bureau Interne Zaken (BIZ) van een andere politieregio. Wat de korpsleiding echter niet verwachtte, maar wat wél gebeurde, was dat het BIZ onverwacht informatie kreeg vanuit de politie Twente die eerder voor het BIZ was achtergehouden toen zij informatie opvroegen binnen het onderzoek. De tussenuitkomst van het interne BIZ-onderzoek kantelde ineens een onverwachte kant op, ten nadele van de korpsleiding en het OM. Deze tussenconclusie van het BIZ luidde:

“Verantwoordelijken en uitvoerenden binnen het strafrechtelijk onderzoek contra de verdachte André de Vries hebben binnen dit strafrechtelijk onderzoek opzettelijk de rechterlijke macht misleid.”

Inschakeling rijksrecherche in 2004

De korpsleiding (burgemeester Mans) schakelde daarop justitieminister Donner in. Minister Donner schakelde toen zélf de rijksrecherche in. Op papier werd de theoretisch meer correcte opdrachtlijn via het College van Pg’s en de Coördinatie Commissie Rijksrecherche (CCR) gefingeerd. De formele opdracht van de rijksrecherche luidde:

“Vaststellen in hoeverre het Tolteam en OM bij het strafrechtelijk onderzoek contra De Vries opzettelijk de rechterlijke macht hebben misleid.”

De rijksrecherche wist dat zij het BIZ-onderzoek moesten overdoen al vóórdat de CCR überhaupt (voor de schijn) was ingeschakeld. Er was géén sprake van een opdracht die onafhankelijk kon worden uitgevoerd. In de plaats daarvan bleek de rijksrecherche een van te voren bepaalde uitkomst mee te krijgen:

“De rijksrecherche had de kennelijke opdracht om de kritische bevindingen van Bureau Interne zaken Gelderland-Midden ten koste van alles te ontkrachten. Waarheidsvinding werd daaraan opgeofferd.”

Rijksrecherche begaat strafbare feiten

De rijksrecherche beging onrechtmatigheden en strafbare feiten tijdens het onderzoek:

  • Millennium verklaring. Twee van de door de rechtbank in het vonnis tot 15 jaar cel van André de Vries geaccepteerde bewijsmiddelen, aangevoerd door het Openbaar Ministerie, waren verklaringen. Betreffende getuige beweerde dat De Vries in de millenniumnacht had verklaard over een bom bij S.E. Fireworks. Het OM wist echter dat deze verklaring meinedig was, want reeds maanden vóór het vonnis dagvaardde het OM de bewuste getuige wegens meineed voor precies deze verklaringen die als bewijs waren opgevoerd door datzelfde OM. De rijksrecherche vond hoegenaamd niets. Ook niet wat er van de zes ontlastende verklaringen was geworden die de rechtbank blijkbaar niet had opgemerkt, maar waarvan het OM beweerde dat ze gewoon in het dossier waren opgenomen.
  • Compositietekening. Een rechter legt een verklaring af bij de rijksrecherche over een compositietekening, die voor hem de aanleiding vormde om het Openbaar Ministerie te tippen op een kennis van André de Vries. Op de datum dat deze rechter blijkens het Tolteamjournaal heeft getipt, bestond deze compositietekening echter nog niet. Ook was de gelijkenis van de compositietekening met de uiteindelijk de door de rechter bedoelde persoon nihil. Uit de stukken van de rijksrecherche is op te maken dat zij deze anomalie moeten hebben opgemerkt. Echter, zij signaleren hem niet.
  • Rood sportbroekje. Een rood sportbroekje speelde de hoofdrol voor het Openbaar Ministerie bij de aandachtsvestiging, verdachtmaking, arrestatie, gevangenhouding en veroordeling van André de Vries als brandstichter. De rijksrecherche vond het echter niet nodig om hier onderzoek naar te doen. Zij concludeerden dat dit niet meer was na te gaan. Echter, de rijksrecherche heeft belangrijke getuigen, die bij de behandeling van het broekje waren betrokken, hierover niet gehoord. De rijksrecherche moet gemerkt hebben aan het verschil in stank, verontreinigingen, gaatjes, zijde van het achterzakje, soort broekband, verschillende verpakkings- en sluitingswijze, verschillende bewaarplaats en het al dan niet vergezeld gaan met de overige kleding, dat er sprake moet zijn geweest van verschillende broekjes. De rijksrecherche merkt hier echter niets over op.
  • Parallel traject. Er liep binnen het Tolteam een parallel onderzoekstraject door drie rechercheurs naar de kandidatuur van De Vries als brandstichter. De bevindingen van dit traject werden niet binnen het reguliere Tolteam-journaal genoteerd, maar op een losse floppy disk, waardoor de bevindingen in dit traject werden onttrokken aan de normale groepsdynamiek en -kritiek binnen het Tolteam. Ook werden hier geen processen-verbaal van opgemaakt. Pas aan het eind van het parallelle traject informeerde men de rest van het Tolteam en werden de 69 separaat, systematisch en volgens een bepaald format vastgelegde mutaties geïntegreerd in de rest van het journaal. Het Tolteam werd verplicht over te schakelen van het scenario ‘Bedrijfsongeval’ naar het scenario ‘Brandstichter De Vries’. Door een strikt formalistische interpretatie van de onderzoeksvereisten kon de rijksrecherche dit traject als reglementair aanmerken en zag de rijksrecherche hierin geen misleiding.
  • Verhoorde getuigen. De rijksrecherche liet alle kritische getuigen terzijde, of hoorde hen slechts gedeeltelijk. Zij negeerden cruciale getuigen betreffende mogelijke misleiding van de rechter. De rijksrecherche hoorde de beide klokkenluiders alléén met het oogmerk om hen op meineed te kunnen pakken. Hun aantijgingen betreffende het onderzoek werden met grote tegenzin als bijlage aan het verhoorverslag gehecht, zonder enige opvolging, want de rijksrecherche sloot het onderzoek reeds twee dagen na hun verhoor. Een rechercheur die tevoren door het BIZ als mogelijke verdachte werd aangemerkt, is door de rijksrecherche als basis gebruikt voor de geconstrueerde waarheidsvinding.
  • Verhoor voorbeeld. Het ‘verhoor’ van de persoon waarop de rechter had getipt en die zich later, toen het Tolteam niet aansloeg, alsnog ‘spontaan’ meldde bij het Tolteam en hen op het spoor van De Vries zette, is typerend voor de ‘grondigheid’ waarmee de rijksrecherche werkte. De rijksrecherche trof betreffende getuige in beschonken toestand aan, reden waarom de rijksrecherche besloot van verder verhoor af te zien. Ontnuchtering en verhoor van juist deze getuige was uitermate belangrijk, maar blijkbaar geen optie.
  • Onderzoeksopzet. Formeel zou de rijksrecherche de eerdere bevindingen van het BIZ als uitgangspunt nemen. In werkelijkheid schoof de rijksrecherche alles van het BIZ terzijde en begon met de constructie van de gewenste werkelijkheid. Uitgangspunt daarbij was de tendentieuze ‘weerlegging’ van de klokkenluiders door de Advocaat-generaal van het Hof te Arnhem. Daarna zocht de rijksrecherche antwoorden om de door het BIZ gesignaleerde tegenstrijdigheden in data van het geautomatiseerde vastleggingssysteem te kunnen verklaren. De hele opzet van het onderzoek verraadt de werkelijke opdracht van het college Pg’s aan de rijksrecherche: ontkracht de kritische bevindingen van het Bureau Interne Zaken.
  • Probeer meineed. De rijksrecherche had de kennelijke opdracht om een basis te vinden waarop beide klokkenluiders van het Tolteam vervolgd konden worden voor meineed. Dit blijkt zowel uit de vraagstelling die naar voren komt uit de getuigenverslagen, als uit de rapportage zelf van de rijksrecherche, waar een onevenredig groot en gedetailleerd gedeelte wordt gewijd aan wat Paalman en De Roy van Zuydewijn nu wel en niet zouden hebben gezegd tijdens de verschillende bijeenkomsten.

Onderzoeksopdracht: “De doelstelling van het rijksrecherche feitenonderzoek is vast te stellen of en zo ja in hoeverre verantwoordelijken en uitvoerenden binnen het strafrechtelijk onderzoek contra verdachte De Vries, opzettelijk de rechterlijke macht hebben misleid.” De uitkomsten van het onderzoek worden geformuleerd in typisch rijksrecherchiaans taalgebruik: “Er werd geen ondersteuning gevonden voor …, er is niet gebleken dat …”. Tsja, waar de rijksrecherche niet zoekt zal de rijksrecherche ook niets vinden. Waar de rijksrecherche wél naar zocht, was het bewijs dat een of beide klokkenluiders meineed hadden gepleegd. Het OM dacht dat de rijksrecherche daarin was geslaagd en zette dat in hun persverklaring van 5 juli 2004. De rechtbank Den Haag floot het Openbaar Ministerie echter terug bij vonnis van 13 augustus 2004 en dwong het OM tot een rectificatie.

Bij dit rijksrechercheonderzoek waren rechtstreeks betrokken:

  1. Officier van Justitie:                        Mr. Henk van der Meijden
  2. Regiomanager rijksrecherche:         J. Schagen
  3. Hoofdinspecteur der rijksrecherche: H.J. Rauwerdink
  4. Hoofdinspecteur der rijksrecherche: Gert A. Lijnes (nu directeur bedrijfsvoering OM Caraïbisch gebied).
  5. Inspecteur der rijksrecherche:         Mr. Henk J. Mous (nu officier van justitie landelijk parket Amsterdam).
  6. Inspecteur der rijksrecherche        R.A.M. Rosendaal
  7. Inspecteur der rijksrecherche        Geert Faber (nu gepensioneerd).
  8. Brigadier van politie Drenthe        F. Greve
  9. Brigadier van politie Flevoland    J.C. van Wilgenburg

Inschakeling rijksrecherche in 2012

Nadat in april en mei 2010 nieuwe aanwijzingen waren bovengekomen dat het onderzoek naar de Vuurwerkramp niet volledig is geweest, startte het Openbaar Ministerie een reeks aanvullende feitenonderzoeken: ‘Esaltato’ (2010), ‘VerEsal’ (2011) en ‘Daslook’ (2012). Daarbij werden alle aanwijzingen één voor één de nek omgedraaid. Het laatste feitenonderzoek ‘Daslook’, dat er voor moest zorgen dat de deksel voorgoed gesloten werd, is uitgevoerd door een in dergelijke operaties gespecialiseerde organisatie, de rijksrecherche. Op speciaal verzoek van de voorzitter van het college van procureurs-generaal, Herman Bolhaar, gericht aan hoofdofficier van justitie Fred Westerbeke, werden hiervoor eerder bij het onderzoek betrokken rijksrechercheurs uitgezocht. Zo konden de rijksrechercheurs zelf controleren of zij hun eerdere werk in 2004 wel goed hadden gedaan.

Het heeft meer dan een jaar geduurd na de ‘Beste Fred’ brief van Herman, voordat de rijksrecherche tot resultaten kwam. Er werden drie vragen onderzocht:

De eerste onderzoeksvraag: Hoe was het onderzoeksteam van de Twentse politie destijds aan de naam gekomen van de tipgever die de naam van voormalig verdachte André de Vries had genoemd.

“In het onderzoek van de rijksrecherche is het volgende komen vast te staan: De tipgever die de naam van DE VRIES had genoemd, heeft zichzelf gemeld bij de politie.”

PvB: Het gaat hier om de vraag of bewuste getuige K. zichzelf bij het Tolteam had gemeld. Deze vraag was in 2004 al eens door dezelfde mensen van de rijksrecherche uitgezocht. Het antwoord was toen dat hij zichzelf had gemeld. De onderzoekstijd van dit punt kan niet meer dan enkele seconden zijn geweest, namelijk de tijd die nodig is om dezelfde uitkomst nog een keer op te schrijven. Dezelfde vraag, dezelfde rijksrechercheurs en hetzelfde antwoord. De werkelijke onderzoeksvragen betreffende getuige K. zijn zorgvuldig onbesproken gelaten.

·       De tweede onderzoeksvraag was over een vermeende nieuwe verklaring van een NFI-deskundige die, in tegenstelling zijn eerdere verklaring, ontlastend zou kunnen zijn voor de voormalig verdachte André de Vries.

“Van een ander rapport, een andere mondelinge of schriftelijke verklaring van het NFI is geen sprake geweest. De rijksrecherche heeft vastgesteld dat geen sprake is van gewijzigd inzicht bij het NFI.”

PvB: Het gaat hier om de vraag of ir. B. van het NFI tijdens een presentatie op 29 juni 2011 verklaard zou hebben dat de sporen in de rode broek van André de Vries toch niet zo uniek waren als eerder aangenomen. Hoofdinspecteur van politie G. was niet zeker of de verklaring van ir. B. wel zo anders was. Specifiek daarnaar gevraagd door de rijksrecherche verklaart de hoofdinspecteur dat er geen sprake was van een nieuwe verklaring van ir. B. De rijksrecherche heeft niet meer onderzoek hoeven doen dan nog eens vragen wat er nu precies werd bedoeld. Een kwestie van enkele minuten. Ook hier blijft de rijksrecherche zorgvuldig weg bij de werkelijke openstaande vragen. Belangrijke getuigen worden niet gehoord, zelfs niet wanneer zij zichzelf aanbieden voor verhoor!

·       De derde onderzoeksvraag ging over de kwestie van de onderzochte vuurwerklocatie op Kreta.

De Rijksrecherche heeft vastgesteld dat er in Griekenland slechts op één plek onderzoek is gedaan omdat alleen op die plek evenementenvuurwerk zou zijn afgestoken in de periode waarin De Vries daar was.

PvB: Deze vraag was al tijdens het eerdere onderzoek beantwoord en daarvoor hoefde men zeker niet nog eens naar Kreta af te reizen. De echte vragen betreffende de vuurwerksporen op de rode broek waren van geheel andere aard, maar die zijn niet onderzocht, want dan zou de rijksrecherche zichzelf in opspraak brengen.

Conclusie onderzoek 2012

De rijksrecherche heeft een jaar lang (!) een zogeheten onderzoek uitgevoerd naar vragen die achteraf niet bleken te bestaan. Had men er in 2004 nog een heel rapport voor nodig, in 2012 volstonden een paar minuten werk, een reisje naar Kreta, alles gepresenteerd met één A4-tje op 6 december 2012. En iedereen slikte het.

De rijksrecherche is niet voor niets het persoonlijke speeltje van het College van procureurs-generaal, dat wordt ingezet als politie die de gewone politie controleert. Een rijksrechercheonderzoek is het ergste wat je kan overkomen als overheidsdienaar. De rijksrecherche is de onafhankelijke superpolitie met hooggekwalificeerde rechercheurs.

Niets is minder waar. De incompetentie is zó stuitend dat de rijksrecherche kennelijk, bij de basis van de vastlegging van onderzoeksgegevens, politieke en bestuurlijke beïnvloeding toeliet van het door hen uit te voeren onderzoek. Rijksrechercheurs worden ook officieel geselecteerd op politieke sensibiliteit. Viezer wordt het niet.

Twee van de eerdergenoemde rijksrechercheurs uit het onderzoek van 2004 hebben niet alleen in 2004, maar ook in 2012 het rijksrechercheonderzoek Daslook uitgevoerd. Hiermee konden zij, in opdracht van de toenmalige voorzitter van het college Pg’s Herman Bolhaar, zichzelf controleren.