Toenadering tussen kernmachten India en Pakistan terwijl alles op scherp staat

door | 11 maart 2016

India en Pakistan verkeren sinds hun oprichting in augustus 1947 in vijandschap met elkaar. Beide staten beschikken over talrijke tactische en strategische kernwapens. Deze combinatie bergt het gevaar van een nucleair conflict in zich, maar zou ook islamitische terroristen in de hand kunnen spelen.

Terwijl de wereldpers in de afgelopen jaren vooral aandacht had voor militaire investeringen van landen als Rusland en China, heeft India in alle stilte een indrukwekkend arsenaal van de meest uiteenlopende wapens opgebouwd. Zo beschikt New-Delhi nu onder andere over 10.500 pantservoertuigen, 2600 vliegtuigen en helikopters, 2400 stukken geschut en raketwerpers en een kleine 200 oorlogsschepen – waaronder de meest moderne schepen van eigen makelij.

Toenmalig opperbevelhebber van de Indiase strijdkrachten Vijay Kumar Singh ontkende in 2011 het bestaan van de 'Cold Start'-doctrine. Verscheidene sindsdien gehouden militaire manoeuvres wijzen echter wel op een dergelijke doctrine. Daarbij komt de permanente verhoging van het Indiase defensiebudget geircht op uitbouw van de aanvalscapaciteiten, dat steeg in de afgelopen tien jaar met bijna 50 procent tot zo'n USD 50 miljard.

Toenmalig opperbevelhebber van de Indiase strijdkrachten Vijay Kumar Singh ontkende in 2011 het bestaan van de ‘Cold Start’-doctrine. Verscheidene sindsdien gehouden militaire manoeuvres wijzen echter wel op een dergelijke doctrine. Daarbij komt de permanente verhoging van het Indiase defensiebudget geircht op uitbouw van de aanvalscapaciteiten, dat steeg in de afgelopen tien jaar met bijna 50 procent tot zo’n USD 50 miljard.

Deze krijgsmacht kan ingezet worden in het kader van de ‘Cold Start’-doctrine, die een reactie op herhaalde terreuracties van Pakistaanse extremisten inhoudt. Deze doctrine gaat uit van een situatie waarin India niet alleen aangevallen wordt door reguliere Pakistaanse troepen, maar ook met grootschalige aanvallen van islamitische rebellen te maken krijgt, waarachter dan de Pakistaanse geheime dienst zou zitten. Een dergelijk offensief zou binnen 48 uur door tegenaanvallen van meerdere tegelijk oprukkende contingenten beantwoordt moeten worden.

Door het uitlekken van deze doctrine voelde Pakistan zich op zijn beurt bedreigd, waarop de Pakistaanse legerleiding dan ook tegenwierp dat wanneer India daadwerkelijk het islamitische buurland binnen zou vallen, men haar gevechtseenheden met inzet van tactische kernwapens zou vernietigen.

Dat is een gevaarlijke, zelfs suïcidale strategie, die twee dodelijke risico’s inhoudt. Ten eerste zou de inzet van dergelijke kleine springkoppen – in 1999 ingevoerd door generaal Pervez Musharaf, die later president zou worden –  wier explosieve kracht hoogstens een tiende van de Hiroshima-bom bedraagt, tot nucleaire besmetting van grote delen van Pakistan leiden. Naar inschatting van de Indiase deskundige Jaganath Sankaran, werkzaam voor het Amerikaanse Center for International and Security Studies, zou Pakistan om de Indiase strijdkrachten werkelijk tegen te houden ook grotere kernwapens in moeten zetten, waarbij dan onvermijdelijk ook honderdduizenden Pakistaanse burgers om zouden komen.

Ten tweede zijn er de veiligheidsproblemen, die nu al, in vredestijd, voor algemene onrust zorgen. Een groot aantal, decentraal opgeslagen kleinere kernwapens is immers moeilijker te bewaken als een paar grote – zeker aangezien er geen veiligheidscodes nodig zijn om de wapens op scherp te zetten, zoals het geval is bij de Amerikaanse en Russische kernwapens.

Het zou voor islamitische terroristen dus al interessant zijn om één nucleair wapendepot te bestormen. Dat zou verder vergemakkelijkt kunnen worden door het feit dat een deel van de Pakistaanse militairen sympathiseert met de Taliban en andere jihadistische groeperingen.

Hoe dan ook hebben de beide landen zich met hun respectievelijke plannen in een bedreigende situatie gemanoeuvreerd. En dat verklaart dan weer de toenaderingspogingen in de afgelopen maanden tussen de twee aartsvijanden. Zo vond op 25 december een buitengewoon harmonieuze ontmoeting plaats tussen de Indiase regeringsleider Narendra Modi en zijn Pakistaanse ambtsgenoot Nawaz Sharif. Die ontmoeting werd dan ook al snel gevolgd door een aanslag van de islamitische terreurmilitie Jaish-e Mohammed op de Indiase luchtmachtbasis Pathankot. De islamisten hebben immers belang bij het voortbestaan van de spanningen op het Indisch subcontinent.

De Indiase premier Narendra Modi bracht eind december een bezoek aan de Pakistaanse premier Nawaz Sharif in Lahore, de hoofdstad van de Punjab, in het noorden van Pakistan, vanouds een belangrijk brandpunt in de strijd tussen de beide landen.

De Indiase premier Narendra Modi bracht eind december een bezoek aan de Pakistaanse premier Nawaz Sharif in Lahore, de hoofdstad van de Punjab, in het noorden van Pakistan, vanouds een belangrijk brandpunt in de strijd tussen de beide landen.

Tussen 1947 en 1999  voerden India en Pakistan vier oorlogen met elkaar. Driemaal ging het daarbij om het bezit van de betwiste regio Kasjmir in de Himalaya, en eenmaal om de onafhankelijkheid van het toenmalige Oost-Pakistan, nu Bangladesh. In India zetten daarnaast aanslagen van Pakistaanse terroristen kwaad bloed. Zo pleegde Jaish-e Mohammed op 13 december 2001 een aanslag op het Indiase parlement waarbij 14 mensen omkwamen en pleegde Lashkar-e Taiba in november 2008 een aanslag in Mumbai (Bombay) waarbij 174 doden en 239 gewonden vielen. Op basis van de militaire precisie waarmee vooral die laatste aanslag werd uitgevoerd en uitspraken van gevangengenomen terroristen, acht men in India de betrokkenheid van de Pakistaanse geheime dienst ISI waarschijnlijk. De ISI ontkent iedere betrokkenheid en wijst daarentegen op steun van de Indiase geheime dienst R&AW aan separatisten in de Pakistaanse zuid-westelijke provincie Beloetsjistan en betrokkenheid bij aanslagen op Pakistaans grondgebied.

Midden jaren ’60 wees de Indiase premier Lal Bahradur Shastri kernwapens nog als immoreel van de hand. Maar onder premier Indira Gandhi, dochter van Nehru, voltrok zich een koerswissel. Zo vond op 18 mei 1974 de eerste Indiase kernproef plaats. Dit bracht de Pakistaanse regeringsleider Zulfikar Ali Bhutto er toe ook naar kernwapenbezit te streven, wat in de loop van de jaren ’90 werkelijkheid werd.

Beide landen breidden in de afgelopen jaren hun kernwapenarsenaal steeds uit, zodat India nu over 110 springkoppen beschikt en Pakistan naar schatting over 150. Pakistan heeft bovendien nog dermate grote voorraden hoog verrijkt uranium en plutonium, dat het voor de hand ligt dat het land zijn arsenaal nog uit wil breiden. Ook nu beschikken de beide landen echter al over een groter kernwapenarsenaal dan het naburige China. Beide landen ontwikkelden ook diverse raketten om de kernkoppen af te leveren. Zo beschikt India over raketten die vanuit India op iedere plaats in Pakistan afgevuurd kunnen worden en vanaf onderzeeërs. Pakistan onderscheidt zich vooral door de tactische kernwapens, waartegen grondtroepen praktisch weerloos zijn.