Vleesconsumptie en bijgeloof

door | 16 november 2020

In mijn studententijd (jaren ’60) werd ik door een studentenarts bevraagd over mijn voedingspatroon: Hoeveel vlees eet u per dag? Honderd gram was mijn antwoord. Hoe weet u dat? Ik eet in de mensa. Hm, die mensa-porties zijn meestal minder; één ons vlees per dag is toch wel het minimum. Let u daarop. Over de gezondheid van vleesconsumptie is sindsdien de publieke opinie verschoven. Volgens recent gepubliceerd RIVM onderzoek ligt de gemiddelde consumptie nog steeds rond één ons vlees per dag. Maar dat zou nu eigenlijk ongezond veel zijn. Je kunt je afvragen of die opinie steunt op harde wetenschap dan wel trendgevoelig is. Ook voedingsdeskundigen ervaren de druk van publieke opinievorming. En de Partij voor de Dieren heeft tegenwoordig meer invloed op onze opvattingen over gezond eten dan wenselijk is. Opvattingen die de evolutiegeschiedenis van onze soort negeren:

Voor zoogdieren bestaan er ruwweg drie voedingspatronen: carnivoor (vlees), herbivoor (plantaardig) en omnivoor (alles wat voorhanden is) met drie bij behorende soorten gebit (knip-, maal-, en knobbelkiezen) en drie soorten maagdarmstelsel (kort en simpel, lang en complex, en daartussenin). Vleeseters en planteneters zijn strikt gebonden aan hun menu. Maar wij omnivoren bestrijken een bandbreedte van bijna volledig herbivoor tot bijna volledig carnivoor. De mens was meer dan welk ander dier een migrant die at wat de natuurlijke omgeving opleverde. Na de agrarische revolutie werd voor veel mensen het menu dominant plantaardig, maar niet voor bijvoorbeeld veeteeltnomaden en zeker ook niet voor de Eskimo’s. Wie rekening houdt met dit soort ontwikkelingspatronen zal begrijpen dat de eigentijdse discussie over de schadelijkheid van vlees in ons menu, een deugdelijke grondslag ontbeert.