Waarom is Roemenië niet rijk?

door | 5 januari 2013

Het probleem van beoordeling brengt ons bij de volgende vraag, namelijk: Wat is het doel van een economie? Zonder te weten wat een ding hoort te doen, kan men niet beoordelen of het functioneert. De nieuwe economen hadden echter moeite om het eens te worden over het doel van hun wetenschap. A.E. Marshall identificeert het in tweede zin van zijn grondleggende lesboek met individuen die rijkdom verzamelen en de meest wijdverbreide definitie lijkt die van Lionel Robbins te zijn: “Economie is een wetenschap die het menselijk gedrag bestudeert als een relatie tussen doelen en schaarse middelen die alternatief aangewend kunnen worden.” Economen hebben echter geen opleiding in de gedragswetenschappen genoten en de allocatie van grondstoffen is een bouwkundige en politieke vraag, economen hebben hier weinig toe te voegen aan de discussie. Zodoende werd economie een wetenschap zonder onderwerp, die stelling betrok over vraagstukken waarvoor economen helemaal niet opgeleid zijn.

Politieke economie heeft daarentegen een helder doel: het draait om de materiële voorziening van de samenleving. Op basis van haar doel kunnen we beoordelen hoe goed ze functioneert. Ofschoon er altijd meningsverschillen zullen zijn aan de randen van deze vraag, is het zeker eenvoudig genoeg om om zich heen te kijken en te zien of gezinnen in staat zijn om van hun lonen te leven met een waardigheid die gepast is voor de maatschappij waarin zij leven en of zij dat kunnen zonder bovenmatige afhankelijkheid van ondersteuning door de overheid of consumptieve leningen of onmatige werkuren. Beoordeling is kortom geen struikelblok voor de wetenschap, maar de basis van iedere humane wetenschap.

Dit brengt ons tot de derde en belangrijkste kwestie, eigendom. Eigendom is de meest basale en fundamentele van alle economische relaties en de mate van distributie van productief eigendom bepaalt het economische, sociale en politieke karakter van een natie. Als het eigenaarschap van productief eigendom geconcentreerd is in de handen van de overheid, zal die natie een tirannie zijn; als het eigenaarschap geconcentreerd is in de handen van enkelen, zal die samenleving een oligarchie zijn en als het productief eigendom wijd verbreid is door de samenleving, dan zal die samenleving er naar neigen democratisch te zijn. Bemerk dat eigendom meer intrinsiek is aan het politieke karakter van een natie dan het formele systeem van verkiezingen. Amerika is bijvoorbeeld formeel een democratie, maar grote sommen geld zijn vereist om een levensvatbare kandidaat te worden. Zodoende heeft het land het karakter van een oligarchie, aangezien eigenaarschap – en daarmee politieke financiering – geconcentreerd is in een beperkte elite, de befaamde 1%. De reikwijdte van het politieke debat in de politieke klasse kan nooit op een zinvolle manier de reikwijdte van het debat in de bezittende klasse overstijgen. Barack Obama zal 1 miljard dollar bijeen brengen voor zijn herverkiezingscampagne. De bronnen voor dergelijke bedragen zijn beperkt en derhalve zal het debat beperkt zijn, omdat de politici moeten sympathiseren met de bronnen van hun macht.

Maar we willen ons hier bezig houden met de economische consequenties van eigendom en hier bemerken we een curieuze afwezigheid in de economische theorie. Ondanks alle retoriek die aan ‘ privaat eigendom’ gewijd wordt, heeft het eigenlijk geen plaats in de theorie. Het is in feite niet meer dan een ‘productiefactor’, waarvan aangenomen wordt dat deze uitwisselbaar is met arbeid of kapitaal, en die geen bijzondere betekenis heeft. De distributie van eigendom en de grenzen – of het gebrek daaraan – van zijn eigenaarschap hebben geen plaats in de theorie. Eigenlijk wordt er nauwelijks aandacht besteed aan de oorsprong en rechtvaardiging van eigendom. Het wordt veeleer als een gegeven aangenomen, zonder dat men zich afvraagt waar het vandaan komt.

Eigendom heeft echter de kracht om loonrelaties compleet te veranderen. Mensen die eigendom hebben – dat wil zeggen productiemiddelen – zijn vrij om een dienstbetrekking te onderhandelen of niet als ze dat willen. Maar een man die geen andere middelen heeft om zichzelf te onderhouden is gedwongen de voorwaarden te accepteren die hem geboden worden. In dit laatste geval is het dienstcontract eenzijdig [Médaille gebruikt hier de term leonine, een verwijzing naar de fabel van Aesopus over ‘De leeuw, de ezel en de vos’, waarin de leeuw het leeuwendeel opeist, JvT], want gebaseerd op de ongelijkheid van de partijen, en eenzijdige contracten draaien altijd om macht. En wie de macht heeft zal altijd in staat zijn om de arbeiders uit te spelen, tegen elkaar of tegen de macht van de staat.

We moeten hier goed opmerken dat de kwestie niet zozeer om privaat eigendom op zich draait, maar om de vorm en mate van eigendom. Eigendom is natuurlijk voor de mens; we zouden zelfs kunnen zeggen dat het eigen is aan de mens. Het is zo natuurlijk voor een mens om te zeggen, “Dit is mijn huis” of “Dit is mijn land,” als het is om te ademen. Als een mens niet ergens van kan zeggen, “Dit is van mij,” dan is hij minder af; hij zal het misschien zelfs moeilijk vinden om te ademen, of ten minste om vrij te ademen; zijn rechten en vrijheden zijn werkelijk in gevaar gebracht. De socialisten hebben het probleem correct geanalyseerd in termen van eigendom, maar ze dachten in de verkeerde richting. Toen ze hadden vastgesteld dat er te weinig eigenaars waren, probeerden ze er voor te zorgen dat er voortaan geen enkele eigenaar meer zou zijn. Wat echt nodig is, is om het in de andere richting te zoeken; de massa van de mensen meer eigenlijk mens te maken door ze te geven wat eigen is aan de mens, namelijk eigendom.

De distributie van eigendom is derhalve de primaire bepalende factor van ieder politiek-economisch systeem. Distributisme is die vorm van staatkundige economie die distributieve gerechtigheid benadrukt, met name inzake eigendom. Hier moet opgemerkt worden dat de brede distributie van productief eigendom niet iets is dat tegengesteld is aan de vrije markt. Alle vrije markttheorie is gebaseerd op de aanname dat de productie van ieder goed verspreid is over een groot aantal firma’s, zodat geen enkele firma alleen de prijs kan bepalen; ze zijn allen veeleer prijsnemers dan prijszetters. Maar om er voor te zorgen dat de productie verspreid is over een groot aantal firma’s, moet productief eigendom gespreid zijn over een groot deel van de bevolking. Door kapitaal te verspreiden, stelt distributisme de vrije markt in staat te functioneren, terwijl kapitalisme, door kapitaal te concentreren, de vrije markt vernietigd.

De theoretici van de vrije markt hadden het juist toen ze vaststelden dat een waarlijk vrije markt rechtvaardige lonen kon verzekeren, economische rentes kon elimineren en politieke macht spreiden. Maar ze zaten ernaast toen ze de kwestie van de spreiding van eigendom negeerden. Het resultaat was niet een vrije markt, maar het tegendeel: een economie van collectieven waarin macht was geconcentreerd. Deze collectieven hebben de staat grotendeels in hun greep, zodat er in werkelijkheid weinig verschil is tussen staatskapitalisme en staatssocialisme.

Maar ik moet toegeven dat alleen de naam ‘distributisme’ mensen al tot zorgen brengt. Het roept een beeld op van een oppermachtige regering die sommigen hun eigendom afneemt en het aan anderen geeft. De waarheid is echter anders: buiten uitzonderlijke gevallen, heeft de bredere spreiding van eigendom niet zo veel te maken met wat de regering zou moeten doen als wel met wat de regering zou moeten laten. De staat is zelf de grootste bevorderaar van de accumulatie van eigendom door subsidies, voorrechten, belastingvoordelen, monopolies, geëxternaliseerde kosten en dergelijke. Wat een vrije markt echt nodig heeft zijn vrije mensen, en wat mensen nodig hebben om vrij te zijn is toegang tot hun eigen bestaansmiddelen, en dat is precies wat het kapitalisme ze ontzegt. De eigenlijke grond van de vrijheid is dat men zijn eigen grond heeft. Wat de massa van de mensen ontzegd wordt, valt toe aan een minderheid van de mensen, mensen die vervolgens meester zijn over de samenleving en de effectieve bestuurders van de staat en haar aanwenden voor hun eigen doelen. Dit is wat er gebeurd is. Hoe hoger de stapeling van kapitaal in de handen van enkelen, hoe dikker de muren van de staat die nodig zijn om het te beschermen, en hoe meer kapitaal en staat samenwerken om de vrijheid in te perken en het eigendom aan banden te leggen. Kapitalisme moet derhalve niet verward worden met de vrije markt, maar gezien worden als haar dodelijke vijand. Het verwarren van de een met de ander is het volstrekt verkeerd begrijpen van de realiteit van het hedendaagse economische, sociale en politieke leven.

Maar wat moet Roemenië met dit alles, wanneer het zich beraadt op haar weg voorwaarts te midden van een  euro in zwaar weer, een Verenigde Staten waarvan het belang afneemt, een onzeker China, en in het algemeen een globalisme waarvan de innerlijke tegenstrijdigheden nu maar al te duidelijk worden en dat binnenkort de weg zal gaan van alle wildogige utopieën van de twintigste eeuw? In één woord, waar moet Roemenië een oplossing voor haar problemen zoeken? Laat ik voorstellen dat Roemenië de oplossing bij de Roemenen zoekt.

Nu spreek ik hier als een vreemdeling, dus u zou mijn woorden met enige scepsis op moeten nemen en van mij moeten eisen dat ik dingen grondig aantoon en werkelijke voorbeelden geef. Ik spreek echter ook als een vriend en daarom vraag ik u om mij welwillend aan te horen. Waarom moeten Roemenen vooral naar Roemenië kijken? In de eerste plaats omdat jullie ervaring hebben; jullie hebben alle wildogige stelsels die de vorige eeuw te bieden had meegemaakt. In veel gevallen hebben jullie ze tegen je wil doorgemaakt, maar jullie hebben je er zo goed mogelijk doorheen geslagen. Zoals we in Amerika plegen te zeggen: “been there – done that – got the t-shirt.”

De tweede reden is dat jullie de expertise hebben en wel in de sleutelgebieden van het boeren en de maakindustrie. Wat de boerderijen aangaat, toen de onafhankelijkheid er was, heeft de regering wel het land aan de rechtmatige eigenaars terug gegeven, maar het heeft de gereedschappen en apparatuur achtergehouden en vervolgens de boeren zo’n beetje genegeerd. Kleine boerderijen werden niet compatibel geacht met de visie van een mondiale industrie en de keuterboer was een bron van schaamte voor de bureaucraat. De dorpen zelf ontberen vaak zelfs de meest basale voorzieningen en zijn zodoende niet erg aantrekkelijk voor jonge mensen. En dat terwijl een kleine investering, in bestrate of zelfs geasfalteerde wegen, in waterleiding en riolering, in elektriciteit, zowel de levenskwaliteit in de dorpen als de productiviteit van de boerderijen zeer zou kunnen vergroten. Zulke zaken kunnen gemakkelijk zelf gefinancierd worden door plattelandsbanken en vooral uit bronnen die al beschikbaar zijn in Roemenië zelf. Verder zouden er marketing coöperatieven ontwikkeld moeten worden, exportfinanciering en zelfs voedsel verwerkende fabrieken die waarde toevoegen en de industriële activiteit op het platteland diversificeren. Het is eerlijk gezegd een schande dat een land als Roemenië een tekort heeft aan voedselproductie. Zelfs deze kleine stappen zouden al een grote bijdrage leveren aan het terug lokken van Roemenië’s verspreide zonen en dochters.

Het volgende gebied is de maakindustrie. Hier is een gebied waarin de Roemenen zich competent bewezen hebben en efficiënt en succesvol en dit was zelfs onder de communisten waar. Maar met de revolutie werden de mensen die de rijkdom tot stand hadden gebracht, dat wil zeggen de arbeiders, en de grondstoffen van het land overgeleverd aan financiers en zelfs aan buitenlanders. Er was een dogmatische aandrang tot wat ‘privatisering’ genoemd wordt, dit nam dikwijls absurde vormen aan. Uit naam van het terugtrekken van de staat uit de zakenwereld, werd bijvoorbeeld het Roemeense telecombedrijf aan de Griekse staat verkocht. Maar er had kennelijk nooit iemand aan gedacht om de bedrijven aan de werknemers te verkopen; de mensen die de rijkdom produceerden werden geacht niet in staat te zijn om er mee om te gaan en kwamen zelfs niet in aanmerking om er de eigenaar van te worden. Dat is waarom vandaag de dag Moveni moet concurreren met Marokko om Roemenië’s eigen product te maken. In de mate waarin de Fransen jullie productie beheersen, zullen de Fransen jullie meesters zijn. En als jullie de mijnen aan de Canadezen verkopen, zullen de Canadezen jullie rijkdom beheersen.

Stappen zouden genomen moeten worden om de methoden van eigenaarschap onder Roemenen te diversificeren. Coöperatieven zouden in de wet opgenomen moeten worden en bevoordeeld in de belastingwet. Financiering zou beschikbaar moeten zijn voor werknemers om gezamenlijk hun bedrijf over te kunnen nemen en voor nieuwe coöperatieven, zowel op het platteland als in stedelijke gebieden. Er kunnen opleidingscentra opgericht worden binnen de bestaande structuren zodat expertise beschikbaar gesteld kan worden voor nieuwe ondernemingen. Dit is geen duur programma en kan zichzelf bedruipen. Het zal echter veel bijdragen aan het opbouwen van de rijkdom van de Roemenen en, minstens zo belangrijk, het ten goede komen van deze rijkdom aan Roemenië zelf.

Welnu, ik zou deze analyse uit kunnen breiden naar vele andere gebieden, mijnbouw, onderwijs, cultuur enzovoort, maar ik denk dat het idee wel duidelijk is. Voor velen zal dit echter een nieuw idee zijn. En nieuwe ideeën moeten altijd met een gezonde mate van scepsis tegemoet getreden worden. De twintigste eeuw heeft Roemenië alle denkbare utopieën geboden en Roemenië heeft ze allemaal uitgeprobeerd, en alle zonder succes. Wanneer je geconfronteerd wordt met de zin, “probeer dit eens; dit zal werken” moet je reageren met, “Waar? Wanneer? Laat ons dit systeem zien waar het werkt en we zullen het zelf kunnen beoordelen.” En het probleem met zowel puur communisme als puur kapitalisme is dat er geen werkende voorbeelden van zijn en er ook nooit geweest zijn. Puur communisme heeft nooit bestaan buiten de muren van een klooster en puur kapitalisme heeft nooit bestaan buiten de dromen van bankiers of de nachtmerries van een bendelid.

Maar distributisme is gezegend met vele voorbeelden, op grote schaal en een uitgebreid tijdsbestek. Je kunt ze bezoeken, met de mensen praten, bekijken hoe ze werken en beoordelen of het zal werken voor Roemenië. Er zijn in feite vele grote voorbeelden die al lang mee gaan. Enkele van de prominente voorbeelden zijn het Mondragón Coöperatief in Spanje, de coöperatieve economie van Emilia-Romagna in Italië, de Grameen Bank die pionierde op het gebied van microkrediet, het opmerkelijke succes van het door werknemers gerunde Semco van Brazilië of de Fabricas sin Patrones (“fabrieken zonder bazen”) van Argentinië. Er zijn firma’s waarvan de aandelen in eigendom van de werknemers zijn en coöperatieven en mutuele banken en verzekeringsmaatschappijen in alle soorten en maten. Laat ik enkele woorden wijden aan een paar daarvan.

De coöperatieven van Mondragón werden zo’n zestig jaar geleden opgericht in het Spaanse Baskenland, een regio die zwaar getroffen was door de Spaanse Burgeroorlog. De oprichters waren geïnspireerd door het werk van hun parochiepriester, Don José Maria Arrizmendiarietta. Vandaag de dag is het een verzameling van 300 coöperatieven en een van de grootste bedrijven in Spanje, met meer dan 80.000 werknemer-eigenaars en een omzet van meer dan 24 miljard Amerikaanse dollar. Maar Mondragón is niet slechts een onderneming; het houdt ook scholen, onderzoeksinstituten, een universiteit, opleidingsinstituten, een sociaal uitkeringssysteem en een kredietbank in stand, die allemaal zelfbedruipend zijn. Zo’n gigantische onderneming vereist geen investering van buitenaf of staatssteun, maar alleen de trouw en toewijding van zijn eigen arbeiders en gemeenschap. Het is, vreemd genoeg, hetgene wat het meest lijkt op een functionerend libertarisch systeem in gevangenschap, in ieder geval in sterkere mate dan alles wat libertariërs tot stand hebben weten te brengen.

In Emilia-Romagna (de regio in Italië rond Bologna) voorzien coöperatieven van werknemers in 40% van het BBP. De lonen zijn ongeveer twee keer zo hoog als het Italiaanse gemiddelde en de levensstandaard is een van de hoogste in Europa. Ze zijn bovendien de pioniers van een nieuw proces van industriële productie gebaseerd op het netwerken onder kleine firma’s om samen te werken aan grote projecten, een systeem waardoor ze kleine en middelgrote bedrijven in stand kunnen houden, maar internationaal kunnen concurreren ten aanzien van grote opdrachten.

Ik zou nog uren door kunnen praten over deze voorbeelden en andere, maar het punt is hier dat er voorbeelden zijn die je kunt bestuderen, zodat je niet iemand op zijn woord hoeft te geloven, zonder dat iemand het ooit in de praktijk heeft zien functioneren. Ik zou er bij de Academie op aan willen dringen, in zoverre ze dat nog niet gedaan heeft, om onderzoek naar deze ondernemingen te financieren. Aangezien vele relatief dichtbij zijn, zou het zonde zijn om de lessen die ze te bieden hebben te negeren. Eén opmerking moet ik echter nog maken, namelijk dat het netwerkende distributisme van Noord-Italië zeer verschillend is van het hiërarchische distributisme van Baskisch Spanje, dat er weer een andere structuur op na houdt dan het Braziliaanse model van Semco etc. Want hoewel het distributisme genoemd wordt, is het niet werkelijk een -isme, niet echt een ideologie. Het is veeleer staatkundige economie, een stel leidende principes die vele uitwerkingen toelaten. De principes dicteren geen ‘one size fits all’-benadering, maar kunnen of moeten zelfs aangepast worden aan lokale omstandigheden, gebruiken, karakter en cultuur. Ieder land, ieder gebied, iedere cultuur schept zijn eigen oplossing uit enkele gemeenschappelijke materialen.

Als Roemenië voorspoedig wil zijn, moet ze haar kinderen terug naar huis roepen, zodat alle energie en talent die ten dienste staat van anderen ten dienste gesteld kan worden aan Roemenië. Maar wil dit gebeuren, dan moeten er plaatsen voor hen zijn, moet er ruimte voor hen zijn, niet alleen om in te leven, maar ook om in te groeien. Dit zal nooit kunnen plaats vinden onder de huidige omstandigheden en als zaken niet veranderen, dan zal Roemenië voor vele van haar jongste en meest veelbelovende zonen en dochters een plaats zijn om vandaan te komen, in plaats van een thuis om lief te hebben.

Dit artikel is gebaseerd op een toespraak voor de Academie van Economische Studies, Boekarest, op 22 juni 2012 en is oorspronkelijk gepubliceerd door Front Porch Republic. Het artikel is met toestemming van de auteur overgenomen. Vertaling: Jonathan van Tongeren