Wat bedoelt Sid Lukkassen met postprogressivisme?

door | 26 mei 2020

Eind januari 1969 belde Theodor Adorno (1903-1969), een van de prominente filosofen van de Frankfurter Schule, de politie. Radicale studenten bezetten een aantal lesruimten in het befaamde Institut für Sozialforschung en dreigden meubilair en materiaal te vernietigen. De hermandad besloot vervolgens het gebouw te ontruimen en te sluiten. Een paar maanden later werd Adorno door studenten het spreken onmogelijk gemaakt. Net voordat hij op de Freie Universität Berlin een college zou geven, bestormden drie studentes het toneel, wierpen bloemen, ontblootten hun borsten en voerden een erotisch dansje uit. In de zaal werden pamfletten uitgestrooid met de tekst “Adorno als Institut ist Tot ” en op het bord schreef een student “Als Adorno met rust wordt gelaten zal het kapitalisme nooit verdwijnen”. De filosoof van de revolte vluchtte de zaal uit en stierf niet lang daarna in een ziekenhuis in Zwitserland. De tovenaarsleerlingen grepen de macht.

Op 9 januari verscheen op de website The Post Online  een doorwrocht artikel van Sid Lukkassen. Een aanrader voor een ieder die zich conservatief of rechts noemt! Lukkassen wijst er terecht op dat conservatieven in het huidige politieke en maatschappelijke bestel hetzelfde spel spelen als socialisten: “Op dit moment presenteren conservatieven geen eigen model van de samenleving, maar lopen zij op een afstandje achter het linkse voorbeeldmodel aan.” De auteur roept conservatieven op een eigen wereldbeeld te ontwikkelen: “je eigen rails aanleggen en je eigen trein laten rijden”. Een wereldbeeld dat niet gebaseerd is op dat wat ooit was, maar een dat breekt met de progressieve ideologie die de huidige samenleving in haar greep houdt. Lukkassen wil daarom niet langer spreken van conservatisme, maar houdt een pleidooi voor het begrip ‘postprogressivisme’. Voorbij het progressieve denken, niet met een agenda van 50, 60 jaar geleden, maar “met een wereldbeeld dat teruggaat tot de eigen kern”.

Centraal in het boeiende betoog van Lukkassen staat dat wereldbeelden vooral bepaald worden door existentiële ervaringen in plaats van door empirische feiten. Een aantal vragen dringt zich echter op. Welke wereldbeelden botsen met elkaar? Zijn die wereldbeelden gegrondvest op existentiële ervaringen? – iemand die zich links noemt zal zich hier ook op beroepen. Is het begrip postprogressivisme slechts een ander woord voor conservatisme, maar een dat het politieke program beter dekt? Of wil Lukkassen een geheel andere politieke invulling van het conservatieve denken? En zo ja, hoe ziet dat er dan inhoudelijk uit?

Want Lukkassen haalt volgens mij een aantal zaken door elkaar. Dat wat hij links noemt is niet links of socialistisch. Hij schrijft: “Hun doelgroep bestaat immers uit mensen die bungelen tussen een bestaan als uitkeringstrekker en dagloner”. Maar dat is niet de doelgroep waarop links haar ideologie, macht en invloed bouwt. Uitkeringstrekkers en dagloners treft men eerder aan bij het electoraat van de PVV en deels de SP (die ene socialistische excuus-steuntrekker die op congressen van de PvdA opgevoerd wordt laat ik buiten beschouwing). Juist het migratiestandpunt van de SP is in deze interessant: de partij werd door highbrow links fel bekritiseerd – ‘racisme!’ – terwijl de partij de dagloner in bescherming wil nemen.

Ik denk dat we de ideologie die Lukkassen bedoelt eerder progressief of liberaal kunnen noemen. Dat de VVD zo nu en dan op de rem trapt en blikjes vooruit trapt – in de woorden van Lukkassen – laat juist zien dat er geen enkele ideologische tegenstand meer bestaat in de politiek. Iedere partij is liberaal: GroenLinks, de VVD, het CDA, D66, enzovoorts. Alleen binnen de SGP en de Partij voor de Dieren zijn nog een aantal niet-liberalen te bespeuren, plus nog een paar verdwaalde christendemocraten in den lande. Het is deze liberaal-progressieve elite die de politieke en maatschappelijke agenda bepaalt. Alleen op sociaal-cultureel gebied wil nog wel eens strijd worden geleverd, zoals het ideologische debat in de Verenigde Staten al enkele decennia laat zien. Maar fundamenteel zijn er niet of nauwelijks meer ideologische verschillen tussen links en rechts. In dat opzicht heeft Fukuyama gelijk gekregen.

De Duitse auteur en beurshandelaar Dirk Müller zegt in de documentaire ‘Paradogma’ van Marijn Poels dat we de begrippen links en rechts achter ons moeten laten. Het gaat niet langer om die politieke tegenstelling, het gaat om onder tegen boven, zegt hij in de film. De progressieve elite bepaalt de discussie: het dominante discours is liberaal. Liberalisme en links wortelen in dezelfde grond: de verlichting en de Franse revolutie. Is postprogressivisme – wat de inhoud daarvan ook mag zijn – het antwoord hierop?

Twee dagen voor de beschouwing van Lukkassen publiceerde de Nederlandse Boekengids een niet minder doorwrocht artikel van cultuurfilosoof Thijs Lijster. Daarin wordt Adorno opgevoerd als de grote duider van het historisch fascisme en extreemrechts. Uiteraard geeft Lijster, met Adorno’s ‘Aspekte des neuen Rechts-radikalismus’ in de hand, Trump, Orbán en Baudet ervan langs. Makkelijk vanuit de heup schieten op de usual suspects. Net zo vanzelfsprekend gaat Lijster voorbij aan de kritiek die Theodor Adorno en Max Horkheimer, medeoprichter van de Frankfurter Schule, hadden op het radicalisme van de studentenbeweging. Adorno bespeurde ‘links fascisme’ en Horkheimer vroeg zich af of die revolutie wel zo nodig was. Het leverde beide mannen stevige kritiek op van mede-Frankfurter Herbert Marcuse, die wel geloofde in het ‘revolutionaire potentieel van de studenten’. Terwijl Marcuse onder de zon in het hippie-consumentenparadijs aan de Amerikaanse westkust van de revolutie droomde, zag Adorno alleen nog troost in de kunst. Lijster weet zelfs Adorno’s en Horkheimer’s ‘Dialektik der Aufklärung’ (1944) terug te brengen tot een geschrift dat waarschuwt tegen fascisme en antisemitisme. Terwijl dat Frankfurter standaardwerk een kritische analyse geeft van de ‘instrumentalisering’ van de verlichting, het rationalisme dat poogt de wereld te beheersen, het individualisme en het technocratisch positivisme, juist datgene waar conservatieven (en reactionairen) altijd voor gewaarschuwd hebben.

Het resultaat van die eeuwenlange ontwikkeling is een liberale samenleving zonder ziel. Een samenleving waarin het besef van het sacrale ontbreekt. De anonieme massa vindt seculiere heiligheid in een ongebreideld consumentisme, waar het liberalisme ruim baan aan geeft. De onlangs overleden filosoof Roger Scruton (1944-2020) hamerde hier, als rechtgeaard conservatief, voortdurend op. Verbondenheid met de natuur en de omgeving, ontroering door klassieke kunst, rust in traditionele architectuur, het eren van tradities.

In zijn artikel verwijst Lukkassen een aantal keren naar Friedrich Nietzsche (1844-1900). Maar interessanter dan de ‘filosoof met de hamer’ in de strijd tegen het progressivisme is ‘vloekgezant’ Leon Bloy (1846-1917). Robert Lemm schreef bijna twee decennia geleden een fascinerende studie, waarin hij beide denkers naast elkaar zet. Bloy gaf de liberale bourgeoisie, de intellectuele elite en de conformistische clerus ervan langs. Nietzsche verklaarde God dood, terwijl Bloy alleen in Hem de hoop voor de wereld zag. “Bloy wilde spreken namens de zwijgenden, de verdrukten en de zwakken”, schrijft Lemm. “Hij dorstte naar rechtvaardigheid, hij wilde getuigen en niet zondigen door ledig te blijven”. Nietzsche, de profeet van het nihilisme, gaf de studentenopstand haar slogan: “Niet ik denk dus ik ben, maar ik droom dus ik leef”, aldus Lemm. “Nietzsche bedingt zowel creatief individualisme als het collectieve recht op hype en extase”. We leven nog steeds in de lange liberale jaren zestig.

Er is geen georganiseerde politieke oppositie meer. Alleen authentiek en orthodox geloof is in geest en handelen de enige stem die zich tegen het liberalisme, tegen het progressivisme, verheft. De stem van Leon Bloy. Voor Adorno vormt de kern van religie een kritiek op de wereld, een profetische roep die stem geeft aan het lijden dat niet wordt gehoord. Centraal in de filosofie van Adorno staat ‘redding’. Zijn weg daar naartoe was een geheel andere dan die van Bloy (Adorno vond dat het christendom gegrondvest was op een onwaarheid, namelijk “de goddelijkheid van één Persoon”). Misschien had hij toch beter een priester kunnen bellen.

Harry Prins